Mees en Tijn op jacht in het ziekenhuis

12 over het gaas. Hij kijkt naar de cavia’s die rondren- nen. Ze hollen en springen, verdwijnen in holletjes en komen verderop weer tevoorschijn. Mees telt zo al acht of negen cavia’s. ‘Klimmen ze nooit over dat gaas heen?’ vraagt hij. ‘Het is niet zo heel hoog.’ ‘Nee,’ zegt debuurvrouw,‘dat kunnenzeniet.Gamaar op de grond zitten, dan kun je Wim vasthouden.’ Ze heeft een bruine cavia op haar arm. ‘Nee, dat hoeft niet.’ Mees blijft staan. Hij houdt zijn handen op zijn rug. Buurvrouw Pien lacht naar Mees. ‘Ze doen echt niks, probeer het maar eens.’ Mees gaat aarzelend op het gras zitten. Een gevlekte cavia komt naar hem toe en snuffelt aan zijn been. Mees kijkt naar hemen trekt zijnbeeneenstukje opzij. ‘Hier, houd goed vast. Of vind je het eng?’ De buur- vrouw zet de bruine cavia bij Mees op schoot. ‘Aai hem maar, dat vindt Wim lekker!’ Voorzichtig legtMees zijnhandopde bruine haartjes. Het voelt lekker zacht. De cavia doet een paar stapjes, zijn pootjes kriebelen op Mees z’n been. Mees moet lachen, hij aait Wim zachtjes. ‘Toch wel vet,’ zegt hij. Tijn is op een bankje gaan zitten met een witte cavia op zijn arm. Het beestje heeft lange haren, waar ook wat grijs in zit. ‘Deze heeft wel eens een prijs gewonnen, hè buur- vrouw?’ vraagt Tijn.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==