Pas op voor de taart

1. taart jip springt uit bed. een bed met vijf broers. jip hupt naar het raam. ‘de zon is op!’ ‘stil,’ bromt jep. ‘ik slaap,’ gaapt jop. ‘mijn oog zit dicht,’ zegt joep. ‘mijn oor ook,’ zucht joop. hij heeft een duim in zijn oor. ‘het is dag!’ roept jip heel hard. ‘kom uit bed!’ hij schudt aan het bed. het bed is hoog. en vol met broers. jip schudt nog een keer. nu ligt de vloer vol met broers. vier broers op een hoop. jep kijkt ook uit het raam. ‘daar is mam! met de taart!’ want mam bakt taart. ze bakt in de nacht. ze werkt dan in de zaak. en pap bakt brood. 6

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==