9789033130618

6 Het recht van de oudste zoon E zau en Jakob zijn groot geworden. Ezau is een wilde jongen. Hij gaat vaak het veld in. Jakob is rustiger. Hij is graag bij zijn moeder in de tent. Er is nog een groot verschil. Ezau houdt niet van de Heere. Jakob heeft de Heere lief. Ezau gaat vaak op jacht. Hij schiet op wilde dieren. Van het vlees maakt hij heerlijk eten voor zijn vader klaar. Izak lust dat graag. Jakob helpt zijn moeder en zorgt voor het vee. Rebekka vindt dat fijn. Op een dag zit Jakob voor de tent. Hij maakt linzensoep. De soep is rood van kleur. Daar komt Ezau aan. Hij is moe van het jagen. Wat heeft hij een honger! ‘Jakob,’ zegt hij, ‘geef mij eens gauw van dat rode.’ ‘Jij mag mijn soep, Ezau,’ zegt Jakob. ‘Maar dan wil ik het recht van de oudste zoon.’ Jakob weet: als ik dat recht heb, krijg ik twee keer zoveel geld. En als vader sterft, ben ik de baas van de familie. Jakob wil dat recht van Ezau kopen voor een bord soep. Dat is niet goed.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==