Het levende Brood

van zijn honger niet leven. Maar hij kan zichzelf ook niet verza- digen, hij moet verzadigd worden. Dat is het werk van de Heilige Geest, Die het geloof plant en oefent, opdat de ziel met Christus verenigd zal worden. Onze kanttekenaren leggen de woorden ‘geenszins hongeren’ als volgt uit: ‘Dat is, zal met alle geestelijk goed verzadigd worden; hier met vaste troost, en namaals met eeuwige vreugde.’ Wat is het een wonder, als de Heere daarin doet delen. Nog eens wijzen we u op wat ds. I. Kievit hierover geschreven heeft: ‘Een brood onder onze arm kan ons niet voe- den, onze levenskracht niet sterken, wél het gegeten brood. Het uitdelen van dit Brood is een gezegendwerk.Maar danmoetenwij zelf hongeren en eten. Een niet toegeëigend brood kan ons niet baten en een niet toegeëigende drank kan onze dorst niet lessen. Wij moeten eten en drinken.’ Zo mocht de Heere ook dit dagboek stellen tot een rijke zegen onder de lezers ervan. Christus, als het Brood des levens, maakt door Zijn Geest dode zondaren levend, dorstige zielen worden gelaafd met het hun bescheiden deel en Hij doet Zijn volk gedu- rig hongeren, opdat ze verzadigd mogen worden met Zijn vlees en bloed. Van dat laatste heeft Jacobus Revius ons het volgende gedicht nagelaten, waarmee we dit Ten geleide willen besluiten, met de hartelijke bede dat het ons aller hartetaal moge zijn. O spijze, die ons uit de hemel is gegeven! O drank, die eens gesmaakt, de smaak vermeren doet! O spijze, die ons tot in ’t ander leven voedt! O drank, die krachtiglijk de doden geeft het leven! O spijze, die ons niet laat aan de aarde kleven Maar proeven dat de Heer’ is liefelijk en zoet! O milde hemeldauw, veel beter dan de vloed, Die uit de harde steen was eenmaal opgedreven! O Manna, afgedaald van Godes hoge hand! O zoete druiventros uit het beloofde land, Vervul mijn hart en mond met Uwe lof en prijze. Klim opwaarts, o mijn ziel, dit zichtbare verlaat,

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==