Opdat ik Hem kenne

16 of wanneer u voor het heilig aangezicht van Christus zou zeggen: Wij willen ons niet met U laten verzoenen. Een vijfde overweging vanuit de woorden, om deze vermaning kracht bij te zetten dat u zich met God moet laten verzoenen en Christus zult aannemen, is dat Christus buitengewoon veel moeite heeft gedaan om het heerlijke, uitnemende en nuttige werk van onze verzoening en van de vrede met Hem tot stand te brengen. Heeft Hij niet Zijn gezanten gezonden om degenen die vreemdelingen zijn te nodigen en hen ervan te overtuigen dat ze moeten komen en Hem aannemen? Ik wil in het voorbijgaan nog zeggen dat u Christus geen groter onrecht kunt doen dan dat u weigert Hem aan te nemen, en Hem geen groter genoegen kunt doen dan dat u Hem aanneemt. Nu gaan we wat zeggen over de vermaning aan het eind van dit vers: ‘Wij bidden van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen.’ Daarin moeten wij op vier dingen letten. Het eerste. Het is het belangrijke verzoek dat Christus aan zon- daars doet. Het wordt in dit eeuwig Evangelie bekendgemaakt dat u zich met God zult laten verzoenen. Het tweede in de vermaning is dat Christus, door op deze vraag en deze wens de nadruk te leggen, een weergaloze nederbuigend- heid verkondigt. Is deze nederbuigendheid niet dat Hij, Die de beledigde Partij is, de eerste zal zijn die bewilliging zoekt? Is het geen nederbuigendheid, dat Hij Die ons nooit heeft beledigd, Zelf naar ons toe komt hoewel Hij de beledigde Partij is? Dit is wel zeker: de fout ligt bij ons en Christus komt om het goed te maken. Het zou geen wonder zijn geweest als we hadden gezien dat de mens begeerde om met God verzoend te zijn; maar zie, hier is een verborgenheid van oneindige nederbuigendheid: dat een beledigde God begeert om verzoend te worden met de mens die zondigt. Het derde. In de woorden is gelegen dat Christus buitengewoon gewillig is om dit uitnemende werk en het gezegende oogmerk

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==