Fleur en Luuk en de oppashond

7 Hoofdstuk 1 Hie-ie, hie-hie, hie, klets, klats. Boem! Fleur schrikt wakker. Waar komt die herrie vandaan? Ze kijkt om zich heen. In haar kamer is niets te zien. Hie-ie, klats. Boem! Opeens weet ze het. Ze springt uit haar bed en rent naar de kamer van haar broertje. ‘Luuk, wakker worden.’ Dan rent ze de trap af. Van de derde tree springt ze naar be- neden. Ze holt de kamer binnen en trekt het gordijn van het zijraam open. Luuk komt er ook aan. ‘Oh, gaaf,’ roept hij, ‘een bandenkraan en een vrachtwagen.’ Deparkeerplaats,het grasveldendestraatwordenopgehoogd. En vandaag gaan ze beginnen. ‘De kraan maakt alles stuk,’ zegt Fleur. De kraan schept de stenen in de vrachtwagen. Klets, boem. ‘Kijk, daar!’ Luuk drukt zijn neus tegen het raam, ‘een grote trekker.’ Op het grasveld rijdt een trekker. Dwars tussen de bomen en struiken door. Fleur ziet het ook. ‘Oh, hij maakt onze hut stuk. Dat is ge- meen.’ ‘Dan maken we gewoon een nieuwe,’ zegt Luuk. ‘Wij zijn toch huttenbouwers?’ ‘Luuk, kijk, daar!’ Fleur wijst. ‘Wat?’ Luuk begrijpt niet wat Fleur bedoelt. ‘Daar staat een auto op de parkeerplaats in het zand.’

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==