Naar het land dat Ik u wijzen zal

7 I nhoud Woord vooraf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 1. De roeping van Abram . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 De H eere nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land en uit uw maag- schap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal. Genesis 12:1 2. Gods belofte in Abrams leven . . . . . . . . . . . . . . 26 Zo verscheen de H eere aan Abram en zeide: Uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den H eere , Die hem verschenen was. Genesis 12:7 3. Scheiding van Abram en Lot . . . . . . . . . . . . . . . 42 Abram dan woonde in het land Kanaän, en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe. Genesis 13:12 4. Koningen in het leven van Abram . . . . . . . . . . . . 58 Zo kwam Kedor-Laómer in het veertiende jaar. En Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des aller- hoogsten Gods. En de koning van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen, maar neem de have voor u. Genesis 14:5a, 18 en 21 5. Abram door God bemoedigd . . . . . . . . . . . . . . . 74 Na deze dingen geschiedde het woord des H eeren tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram, Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. Genesis 15:1

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==