9789033131011

22 1 . w a t i s d e k e r k ? te gebruiken en de gebeden te doen. ‘En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden’ (Hand. 2:42). Zij wordt ook toegerust voor het volbrengen van haar roeping om een getuigende gemeente te zijn in de wereld, beginnende van Jeruzalem. De Heere voegde dagelijks toe tot de gemeente, die zaligwerden. In deHandelingen vinden we de voortgang van het werk van Christus getekend, waaraan de kerk haar bestaan dankt. Het Evangelie gaat van Jeruzalem naar Rome. De gemeente wordt eerst gevormd uit Joden en proselieten, die tot bekering en geloof in Christus komen en zich laten dopen, maar de grenzen worden overschreden en de gemeente van Christus wordt uit de Joden en uit de volken vergaderd. Er is al op gewezen dat het woord ekklèsia in het Nieuwe Testament zowel gebruikt wordt voor de gehele kerk als voor de plaatselijke kerk of gemeente. De kerk lijkt niet op een vereniging met plaatselijke afdelingen. Als een gemeente klein is, is ze er nog niet minder om. De kerk is overal waar de Heere Zijn volk vergadert, in een bepaalde plaats, streek of land of in de gehele wereld. Deze constatering is van belang voor onze opvattingen over de plaats van de plaatse- lijke gemeente ten opzichte van het kerkverband.We komen daar later op terug. 1.3.2. Instelling van de ambten De Kerk is het lichaam van Christus. Christus is het Hoofd van Zijn Kerk. Hij regeert haar door Zijn Woord en Geest. Christus oefent Zijn heerschappij uit door de ambten. InHandelingen 14:23 lezenwe: ‘En als zij hun in elke gemeente, met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbendemet vasten, bevalen zij hen den Heere, inWelken zij geloofd hadden’ (zie ook 1 Kor. 12:28; Ef. 4:11-16 en NGB art. 30). Christus oefent Zijn heerschappij uit door middel van mensen die Hij een ambtelijke opdracht geeft. Het ambt komt met gezag bij Hem vandaan. Het spreken van ambtsdragers moet dan ook gedrenkt zijn in het Woord van God. De Bijbel vormt de bron en de begrenzing van het gezag van de ambtsdrager. Daarbij is niet beslissend wat doelmatig is, of wat historisch werd overgeleverd, maar wat de Heere in ZijnWoord heeft geboden. Gods Woord is de eerste en fundamentele regel voor de regering van de kerk. Calvijn zegt in zijn commentaar op 1 Korinthe 3:9: ‘Hoewel God zonder ons kan handelen, neemt Hij ons, kleine mensen, aan als helpers en gebruikt Hij ons als organen.’ Ter illustratie hiervan geven we hier weer wat ds. G.H. Kersten in De tucht in de kerke Christi (1908) op dit punt naar voren bracht: ‘De Heere oefent Zelf Zijn gezag; de ambtsdragers (...) zijn slechts middel, instrument, waarvan de Koning

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==