Een hart om Hem te vrezen - page 5

- 15 -
er blinkt. Het hart van de mens houdt bijna nooit gelijke
tred met de tong.
Het tweede deel van het oordeel volgt in de tekst: Och,
dat zij zulk een hart hadden! Daarin laat de Heere hun
schijnvroomheid zien, hun onbesuisdheid: hun tong is
vlugger geweest dan hun hart in het zich-verbinden aan
de Heere. De Heere spreekt op de manier van mensen.
Sommigen willen misschien op grond hiervan tot de
slotsom komen dat de wil van de mens van nature van
dien aard is, dat die wil vanuit zichzelf meegaand is om in
geestelijke zin het goede of het kwade te willen, terwijl
God er als een ledige toeschouwer bij staat te kijken en
er geen krachtige hand naar uitsteekt. Die mensen kun-
nen dan evengoed tot de slotsom komen dat God vlese-
lijke ogen en handen heeft. Hij is geen mens, dat Hem
iets berouwen zou. Bij Hem is er geen veranderlijkheid
en het is Hem evenmin eigen om berouw te hebben van
iets wat Hij heeft gedaan. Wensen die niets uitwerken,
wijzen welbeschouwd op onvolkomenheid. In het He-
breeuws staat: Wie zullen hun hart ervoor over hebben
om zo in hen te zijn? Welnu, het is zeker dat God zo’n
hart kan schenken. Ezechiël 36 vers 26: En Ik zal u een
nieuw hart geven. En als Hij dat wil doen, wie kan Hem
dan hinderen?
Deze verklaring houdt dan ook
ten eerste
in dat er in hen
niet zo’n hart was; ondanks al hun mooie woorden en
hun machtige uitwendige vertoon. Ook al leken ze naar
het uitwendige goed, dan waren ze innerlijk toch hele-
maal niets. Ze hadden geleerd om beter te spreken dan ze
1,2,3,4 6,7,8
Powered by FlippingBook