9789033130489

15 veroppervlakkiging van het belijdenis doen, stellen dat alleen diegene belijdenis mag doen die voor de kerkenraad verslag kan doen van het zaligmakende werk van de Heere in zijn of haar hart. Ook die kant moe- tenwij niet op,willenwij tenminste niet het gevaar lopen de kerkenraad te laten oordelen over de harten. Eén van beide Alles overziende, moeten wij wel tot de slotsom komen dat het doen van belijdenis niet is het belijden van je historische geloof, ook niet het verslag geven of belijden van je ‘bekering’, en nog minder een soort van examen voor de kerkenraad van de door ons bestudeerde geloofsleer. Wanneer wij de leeftijd hebben bereikt dat wij niet langer in onze ouders kunnen worden gerekend, is het één van beide: óf er komt een radicale breukmet God enZijn dienst, óf wij belijden van harte onze instemming met de leer waarinwij zijn opgevoed en onderwezen.Wemoeten daarbij goed beseffen dat de Heere ons hart aanziet, en dat een belijdenis met de lippen zonder meer Hem nooit behagen kan. Vooral de derde vraag die onder ons bij het doen van openbare belijdenis wordt gesteld, wijst er al op dat belijdenis doen met een onvernieuwd hart in feite niet kan en niet mag: ‘Belooft gij, dat gij overeenkomstig uw belijdenis uw leven zult sieren met een godvruchtige wandel?’ Dus dan maar géén belijdenis doen? Nee! Nooit mogen wij de weg gaan van ‘dan maar dooplid blijven’ om zo onder de klem vandaan

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==