Totdat Silo komt

19 uit vrije genade. Dat is ook hier het grote, en zo is het toch altijd. Het is door U alleen, om ’t eeu- wig welbehagen, en de mens valt erbuiten, met al zijn verdiensten. Maar hoe rijk, dat ook de zon- den van Zijn volk de Heere niet in de weg staan. Juda was een albederver, en zo is het met al Gods volk. Ze moeten wel schaamrood worden als ze op hun leven terugzien, maar des te heerlijker wordt de rijkdom der genade Gods: ‘Ik doe het niet om uwentwil.’ Het is in Juda’s geslacht niet anders geweest. Denk aan het geslachtsregister van Christus. Daarin komen voor de namen van Rachab, Ruth en Bathseba. Welk een verwonde- ring voor David, die moest uitroepen: ‘Hoewel mijn huis alzo niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil, en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten.’ En welk een liefde van Christus dat Hij in dit geslacht van zonde en bederf heeft wil- len ingaan, Zich zo diep heeft willen vernederen, terwille van zondaren, onreinen, vloekelingen en doemelingen, om hen te verlossen. In Juda’s geslacht gaat zich nu de belofte des ver- bonds verbijzonderen. De moederbelofte was alge- meen tot het vrouwenzaad. Van Noachs zonen is het Sems geslacht dat gezegend wordt. Dan wordt het Abraham, in wie de zegen zou komen tot alle

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==