-  -
-  -
De stadhouder raakt gewond
‘Au, au!’ Hendrik Casimir probeert heel voorzichtig te bewegen. Zou hij zijn been nog kun-
nen gebruiken? ‘Au!’ Het lukt niet. Overal voelt hij pijn, behalve in zijn benen. Daar voelt hij
niets meer. Heel stil blijft hij liggen. Hij kan hier zelf niet meer wegkomen.
Ik kan niet meer
lopen
, flitst het door hem heen. Het liefst zou hij vluchten. Vluchten! Zo snel mogelijk. O, als
de Spanjaarden hem hier vinden... Wat zullen ze juichen als ze hém te pakken krijgen. Hij is de
aanvoerder van het leger. En stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Wat zullen de
Spanjaarden schaterlachen. Als ze hem vinden, dan...
‘Au!’ Iedere beweging doet zo’n pijn. Hendrik bijt op zijn lip. Gelukkig is het donker, denkt hij.
Misschien zullen ze me daarom niet zo snel vinden. Maar het is wel een heldere nacht. En de
maan geeft veel licht. Hé, wat hoort hij nu? Stemmen! In de verte, maar ze komen steeds dich-
terbij. Hendrik krimpt ineen.
Niet bewegen. Net doen alsof ik niet meer leef.
‘Hé mannen, kijk daar eens. Wat schittert daar zo mooi?’
Hendrik hoort dat er mannen naar hem toe lopen.
‘Zo, die kan ik wel gebruiken. Een prachtige sjerp!’
1,2 4,5,6,7