-  -
Toch had Hendrik doorgezet. Met hulp van zijn dappere broer Willem Frederik. Het was Wil-
lem en een andere soldaat gelukt om op hun paarden de Spanjaarden van achteren aan te vallen.
‘Leve Oranje!’ hadden ze geroepen terwijl ze er met hun zwaarden op los sloegen. De Spaanse
soldaten renden alle kanten op en... de soldaten van Hendrik konden bij het fort komen.
Toen was er opeens een grote groep Spaanse soldaten te paard bij gekomen. Hendrik had hen
aangevallen, maar al snel waren verschillende van zijn soldaten door de Spanjaarden gedood. En
toen... Hendrik huivert. Ook hij werd getroffen door een pistoolschot. Een kogel ging dwars
door zijn gordel. In zijn lichaam. Hij was van zijn paard gevallen. En daar ligt hij nu... Gelukkig
leeft hij nog.
‘Aha! Hier is nog wat te halen, mannen. Daar kunnen we veel geld voor krijgen. Die schelmen
hebben nog prachtig spul!’
Hendrik Casimir blijft roerloos liggen.
‘Kijk eens, een prachtige bontkraag!’
‘Ja, neem jij die maar,’ zegt een Spaanse soldaat. ‘Ik ga voor dat goud en dat zilver aan de mou-
wen van deze kerel.’
De soldaten nemen Hendriks bontkraag mee en het geborduurde goud en zilver dat over zijn
mouwen hangt. Ze geven hem nog een schop en lopen lachend verder.
Hendrik kreunt van pijn. Wat een lafaards. Als hij kon, hij zou ze! Maar nog steeds kan hij zijn
benen niet bewegen. Hoe lang ligt hij hier nu al? Een stil gebed stijgt op uit zijn hart. ‘Heere,
help me toch. Uit genade.’
Dan hoort hij het getrappel van paarden. Hij spitst zijn oren. Zouden het weer Spanjaarden zijn?
Als ze dichterbij komen, hoort hij ook stemmen. Hé, dat zijn geen Spanjaarden. Dat hoort hij
aan hun taal. Dat zijn... zijn eigen soldaten! Hij hoort het duidelijk. O, kon hij maar roepen.
Maar ook dat lukt niet goed. Zouden ze hem zien? Als dat eens waar was... Maar nee, ze rijden
1,2,3,4 6,7