- 16 -
Hem, Die om Christus’ wil, al wat we hebben misdreven, hoeveel
het zij, genadig wil vergeven - onze krankheden kent en liefderijk
wil genezen.
Is het nu zo, dat wanneer iemand veel ziek is, dit betekent dat hij
of zij groter zondaar is dan degenen die weinig ziek zijn? Is mijn
man, vrouw, kind, vriend, vriendin, vader of moeder zoveel slech-
ter dan andere mensen, die niet zo behoeven te lijden als zij? Dit
is een vraag, die maar al te vaak het hart foltert van hen die met
het lijden van anderen geconfronteerd worden. Heb ik zoveel
meer kwaad gedaan, zoveel gruwelijker gezondigd dan anderen,
die niet zo vaak en zo ernstig ziek zijn als ik?, is een vraag die
meer in het hart van zieken opkomt, dan men wel toe wil geven.
Het is heel gemakkelijk om te zeggen dat vooral de laatste vraag
getuigt van gebrek aan zelfkennis. Een vaak gehoorde reactie
op die vraag is: ‘Wie zichzelf goed kent, weet immers dat hij de
grootste der zondaren is en dus alles verwachten kan. Hij beseft
dat als God naar recht handelde, het er met hem nog heel anders
uit zou zien. Al dit gevraag naar het waarom, bewijst dat men de
rechtvaardigheid Gods niet onderworpen is.’ Dat zijn waarheden
die niet te ontkennen zijn, maar hoe vaak komt het voor, ook
zelfs bij Gods kinderen, dat men met Job kan zeggen: ‘Zouden wij
het goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen?’
Staat er zelfs niet van Job dat hij op een later tijdstip met zijn lip-
pen niet zondigde, hetgeen heel goed betekenen kan dat het er
in Jobs hart niet zo best uitzag?
Het is een wonder van Gods genade, als het ooit eens echt waar
geweest is, dat we de roede kusten en Wie ze besteld had. Het is
altijd een wonder van genade, wanneer de ‘waaroms’ tot zwij-
gen mogen worden gebracht onder de ‘daaroms’ van Gods recht-
vaardigheid, soevereiniteit, wijsheid en liefde. Ook al is het dat
iemand er eens echt ondergebracht is, dan betekent dat niet dat
men er dan ook altijd onder blijft. Dat kan zo gauwweer weg zijn
1...,2,3,4,5,6,7,8,9,10 12,13